MINNEZANGERS AFSCHEID. Langs boomen zonder loover Een zanger op de baan; Veel sterrekes daar over Die schijnen mee te gaan. De zanger droomt wellustig Van zijne laatste min; En morgen trekt hij rustig De wereld verder in. Nog zit zijn liefje aan 't venster, Met wonderlijk gemoed; De lucht is al één genster, Haar hartjen al één gloed. Haar hoofdje, vol gepeizen, Leunt op haar kleine hand; Haar blauwe blikken reizen Met hem, op 't witte land. "Daar gaat hij, vrij van zorgen, En zingt zijn minnelied. Waar of de roode morgen Mijn minnaar dwalen ziet? Besneeuw, o maan, zijn wegen En volg hem op zijn spoor; Gij, sterren, lacht hem tegen En licht hem vriendlijk voor!" Zij zwijgt; de lucht verduistert; Een wolkje omfloerst de maan; De schoone bruine luistert: 't Is doodstil op de baan. Haar boezem gaat steeds banger En sneller op en neer: "Vaarwel, o lieve zanger, U zie ik nimmer weer!" 63 Echo's, Gent (A. Siffer) 1900, 131 p.